WINTER WANDEL 220218

WINTER WANDEL 220218

Het bos is doods

en toch priemt de zon

erdoor.

Gezichten knalrood

van de striemende luchtstromen,

pukkelig het vel,

dronken de neus,

schraal de knieholtes.

Een boer beert er stront uit,

enkele vogels vlammen

hun zanglijnen de kille lucht in.

Als je stil staat

stil staat,

STIL

dan hoor je hoog in de kruinen

het ruisen van de naalden

die botsen tegen takken.

Ze flapperen tegen mekaar aan,

ze schuren,

ze zoeken elkaar en de takken op,

heen en weer.

Je luistert

nauwkeurig

maar je geraakt er niet,

je hoort er niet bij,

je bent een stil waarnemer

in de verte en toch hoorbaar.

Het ruist ver,

het is niet stil,

ook dit doodse bos

staat niet stil.

Nog niet.