De natuurgoden deden uiterst hun best om alles te doen mislukken.
Ze lieten niets aan het toeval over:
het regende onophoudelijk,
het was koud,
de wind sloeg in je gezicht als een baldadige kopstoot.
Het weer had alles in zich om je verschuilt te houden.
Maar hij wilde zo graag zo veel
dat hij vergat te kijken en luisteren.
Het weekend werd een helse rit
waar zelfs de reuzin niet tegen opgewassen is.
De noodverlichting brandde wel, gelukkig maar.