je bent over kale vlaktes gelopen
knarsetandend geen vogel gespot
dan maar in je donker hol gekropen
lamp aan, chauffage op, eten uit een weckpot
je wangen bloedrood van snijdende wind
je neus een kabbelend beekje dichtgevroren
billen ijssculptuurblauw, gezeten op de Sint
lijkwit je tenen, ontstoken zijn je oren
ritueel sloop je een dennenbos kaal
het versieren, aftuigen, verbranden
kaarsen, kribbe en kado’s in handen
op oudjaar krijgt een dakloze eten in ’n feestzaal
je ademt een wolk in d’ obscure lucht
voor je ogen reutelt en jammert zijn stokoude lichaam
en na ’n lege stilte blaast ook hij z’n laatste zucht
de steenharde aarde schip je uiterst uiterst uiterst langzaam