Ik zit in een binnentuin. Heb een cafétafel omgebouwd tot mijn atelier. Ik probeer bergen te tekenen en af en toe noteer ik woorden. Ik hoor dat de muziek daarbinnen speelt, luid. Volgende keer draag ik de oorstoppen die mijn oren laten stoppen van hun dagdagelijkse functies. Een geluidloos slaaplied. Terwijl ik daar zit, komen mensen toe waaronder een kunstenaar die ik bewonder. Hij zegt: we doen hier dadelijk een lezing maar blijf gerust zitten. Heel gerust is het niet maar ik berg mijn penseel op, mijn computer klap ik in, mijn tafel ontdoet zich van mijn ateliergevoel. Ik denk: dit kan wel boeiend zijn. Andere mensen stromen binnen, ook een kunstenaar die mij in huiselijke sferen pathetisch noemt. Zij horen bij dit event, ik ben de outsider. Maar op het moment dat ik dit besef, is de ‘lezing’ begonnen. Daar waar ik veel van lezingen hou en opensta voor alles wat je je bedenken kan, is dit het saaiste symposium waar ik ooit op aanwezig was. Saaier dan het woord symposium zelf. Ik zit gesandwicht in tijd en ruimte. Het blijft maar duren en ik, zo misplaatst en nu temidden van deze bende. Ik kan niet weg want dat zou te veel betekenen. Het blijft maar duren als in een lauwe nachtmerrie. Ik doe mijn boekje open maar merk dat mijn potlood te luide geluiden krast, ik doe mijn boekje toe. Mijn omstanders lachen om inside moppen en de kwaliteit is zo on-orgineel dat het me boos maakt. Maar ik zit vast. Na een oersaaie poging om een week te beschrijven en ik hunkerend naar schrijven, komt er een applaus. De docenten kunstenaars gaan recht achter mijn stoel staan en becomplimenteren elkaar: dit was echt een geslaagde week. Ze confisceren de bewegingsruimte van mijn stoel en ik ben genoodzaakt nog langer te blijven zitten. De lauwe merrie krijgt gevoelens en galoppeert verder in stilte. Ik verzet de tafel waardoor ik toch weg kan vluchten, het café uit , de fiets op, om 30 meter verderop op een bankje aan het water even uit te razen.